‘Ik stink naar kinderboerderij.’ Mijn 14-jarige zoon heeft net de eerste dag van zijn bijbaantje bij het tuincentrum erop zitten. In zijn blauwe hulpteam-uniform doet hij me denken aan een reuzeversie van Bob de Bouwer, de klusser die nog niet zo heel lang geleden uit ons leven verdween.
Zijn eerste dag bestond vooral uit planten aanvullen, planten water geven en stro vegen bij de kinderboerderij. Soms spraken Duitse klanten hem aan. ‘Als ik het niet begreep zei ik maar dat ze bij de mensen ‘ins rot’ moesten zijn. Die werken er al langer.’
Toen ik een jaar of twaalf was, verdiende ik ook mijn eerste centjes in een tuincentrum. Het was het tuincentrum van mijn oom en tante. In vakanties en soms in het weekend ging ik bij hen logeren en overdag mocht ik dan, behalve spelen met mijn nichtjes en neefje, ook een paar uur plantjes stekken. Ik stopte dan takjes in van die mini-potjes met hele vochtige aarde met witte meststofkorreltjes erin. Op dat moment kon ik me moeilijk voorstellen dat daar planten uit zouden groeien, maar korte tijd later stonden ze – tot mijn trots – bladrijk klaar voor de verkoop.
Het leukste vond ik toch wel de pauzes. In de loods bevond zich een kantine met een houten keukenblok met een aluminium aanrechtblad waarop een soep-, koffie- en chocomelautomaat stond. Je moest een wit plastic bekertje pakken, in een bruine houder zetten en dan onder de poederschuif van de machine zetten. Vaak koos ik tomatensoeppoeder. Vervolgens hield je het onder de heet-water-kraan van de machine en je had je zelfgemaakte, klonterige tomatensoep. Echt lekker was het niet, maar het voelde zo enorm verdiend om daar met mijn bekertje soep te zitten na al die gestekte plantjes.
Zoonlief kwam vandaag thuis met goede zin en grote honger van al het buitenwerken. De stapel boterhammen en het stuk vlaai van zijn zusjes verjaardag bleken niet genoeg. ‘Mama, volgende keer wil ik ook echt frikandelbroodjes en zo meenemen.’
Geef een reactie